Meten is weten luid de bekende uitspraak. Door een goede monitoring uit te voeren kan je veel leren over het beheer en waar knelpunten zijn om benoemen en te verbeteren. Ieder jaar heeft vaak toch ook haar eigen bijzonderheden. Varianties door de jaren heen zijn er altijd. Om gegevens over jaren heen te vergelijken is het belangrijk op de gegevens op eenzelfde manier te verzamelen. Met protocollen worden die afspraken vastgelegd. Voor collectieven is de beheermonitoring de belangrijkste vorm van monitoring; hiermee toetsen we op het beheer op de juiste plek ligt en waar verbeterpunten zijn. De beheermonitoring heeft meerdere onderdelen: legsels, QBM, BMP, BTS, habitatkwaliteit en predatiemonitoring. In dit artikel naar aanleiding van een veldkennisbijeenkomst gaan we meer in de laatste drie onderwerpen.
BTS-tellingen
Met de BTS-methode worden hele polders/gebieden in minimaal twee rondes geteld met doorsteken in de percelen. Hierbij worden alle broedende vogels genoteerd met een broedcode. Een broedcode kan bijvoorbeeld zijn een baltsende kievit, opvliegen van een nest of alarmeren als er kuikens in de percelen lopen. In het oorspronkelijke BTS-protocol zijn er minimaal 2 rondes nodig om een vergelijking te maken tussen broedparen en gezinnen. Tijdens een BTS-telling wordt een polder zoveel mogelijk in zijn geheel geteld. De grenzen worden zo gekozen dat de kans klein is dat gruttogezinnen het gebied uit kunnen trekken.
Uitbreiding op de protocollen worden getest
Afgelopen jaren is er in gebieden getest met meerdere telrondes. Een derde telronde ná de rustperiode blijkt een goede toevoeging op het protocol. We spreken daarom ook van een BTS+. Eén van de collectieven die hiermee bezig is, is Collectief Lopikerwaard. Naast de normale telrondes vindt de 3e telronde plaats ongeveer na de 2e snede. De percelen met (extra verlengde) rustperiodes worden dan voor het 1e gemaaid. De telling geeft een beter beeld van het resultaat van de hele rustperiode; lopen er kuikens van herlegsels van vogels en is de hergroei geschikt de kuikens.
Kwaliteit van de habitat
Voor de kwaliteit van de plasdrassen en percelen met kruidenrijk grasland wordt er een week voorafgaand aan de vogeltelling een ronde gemaakt langs deze pakketten. Met een aantal vaste vragen wordt de geschiktheid voor kuikens beoordeeld. Slikranden en een niet te dicht gewas zijn voor kuikens heel belangrijk. De slikranden bieden voor de ouders toegankelijke wormen. Voor de kuikens groeien hier de grasjes en kruiden waar zij insecten van kunnen oppikken. Door te spelen met het waterpeil zijn de slikranden het hele seizoen drassig en open. De kruidenrijkdom van de percelen wordt beoordeeld zodat zij met beheer goed kunnen ontwikkelen. Soms is maaien toch nodig in het broedseizoen om dominante grassen minder kans te geven. Door naar de hele polder te kijken kan dit maatwerk geleverd worden. Kruidenrijk grasland of een mooie plasdras vraagt tijd en vakmanschap om te maken. Het protocol voor monitoring van de habitatkwaliteit is dit jaar voor het eerst in een aantal gebieden getest. Verbeteringen worden nog verwerkt voordat het protocol wordt vastgesteld.
Predatiemonitoring
Het monitoren van predatie heeft de laatste jaren veel meer aandacht gekregen. Dit vraagt voldoende tijd en kennis om te beoordelen wie de dader is. Als je een idee hebt van welke predator het meest actief is in je gebied kan je preventieve maatregelen nemen. Denk hierbij aan het onderhouden van kades en bomen, slootkanten laten staan of juist een stuk maaien om inloop te beperken en het beperken van de eigen geursporen naar de nesten toe. Nestverliezen worden al bijgehouden zolang vrijwillige weidevogelbescherming bestaat. Intensief nestbezoek is daar wel voor nodig. Wildcamera’s kunnen zowel bij het nest als op looproutes worden geplaats en dragen in de onderzoeken bij aan de zekerheid van waarnemingen. Het gebruiken van programma’s als Agouti kan het analyseren van de foto’s ook een stuk makkelijker maken. Het gebruiken van wildcamera’s kan op grofweg twee manieren; vlak bij het nest of op strategische plaatsen zoals looproutes. Voor beide richtingen zijn protocollen. Zo moet je een camera bij een nest tussen de 2-3 meter van het nest afstaan om verstoring te voorkomen. Het plaatsen kan alleen bij nesten die volledig zijn en bebroed worden. De gebruikte camera’s in het onderzoek stuurde op vaste tijdstippen controle foto’s naar de camera-coördinator. Zo hoefde het nest niet onnodig bezocht te worden om te controleren of de camera nog goed beeld had. Bij verlies vastgelegd op beeld weet je specifiek van dat nest de verliesoorzaak. Om een polder zo goed mogelijk in beeld te krijgen zijn er richtlijnen voor de verspreiding van de camera’s. Hou ook rekening met de hoogte waarop de camera geplaats wordt. Tot maximaal kniehoog zal de camera kleine marterachtige of ratten nog wel oppikken – zeker de snellere wildcamera’s. Iets hoger is prima voor vossen en katten. Bij geautomatiseerde analyse wordt de hoogte meegenomen in de berekening evenals de hoek waaronder de camera geplaatst is. Bij de looproutes en strategische plaatsen is het goed om bij te houden hoeveel dagen de camera’s aangestaan hebben en waar ze staan. Hoe meer plaatsen er ‘’afgedekt’’ worden met een camera om potentiële predatoren vast te leggen, hoe beter de preventieve maatregelen aankunnen sluiten. Landelijk wordt er nog gewerkt aan een protocol. Voor de tussentijd hebben wij een werkinstructie gemaakt voor onze collectieven. Hierin zijn de tips en werkwijze van het onderzoek in de Lopikerwaard verwerkt. Zie hier op de website.
Monitoring als input voor communicatie
Jaarlijks intensief monitoren kost een hoop tijd, inzet en financiën. Er zijn keuzes te maken om tellers in te huren, eigen personeel op te leiden en/of samen te werken met vrijwilligersgroepen. De keuze hangt vaak samen met de telmethode, het jaarlijkse te tellen oppervlak en beschikbare mensen. Belangrijkste redenen om te gaan monitoren is natuurlijk om informatie verzamelen waarmee het beheer en resultaat goed bij te sturen is. Na iedere telronde ontvangen de deelnemers in de Lopikerwaard een kaartje van hun gebied. Ze zien zo ook aan welke vogels zij bijdragen met hun beheer. Vrijwilligers zoeken en beschermen legsels op de plekken waar zij actief zijn en waar het nodig is om legsels actief te beschermen. Er is ook een drone-team ter ondersteuning om de legsels te vinden. Op basis van de gegevens is al veel beheer uitgebreid en verbeterd. Het wordt voor de deelnemers ook duidelijker waarvoor ze het doen; een goed habitat met boerenlandvogels.